Hoboken's Blues
De receptioniste van het Zeemanshuis legde me uit hoe ik gemakkelijk naar Gent kon fietsen. Via Hoboken en dan de Schelde oversteken. Boven op een dijk fietste ik Antwerpen uit. Door het gras, langs de Schelde. De dijk af en ik reed Hoboken binnen. Een industriedorp waarvan het niet zeker is of het gelijknamige Hoboken, New Jersey daar naar genoemd is (waarschijnlijk niet). Het was donker en regende. De kleine jaren 50 straatjes van Hoboken leken iets op betondorp. Verlaten. Zelfs wat spookachtig. Er was niemand die mij de weg naar de veerpont kon vertellen. Op een hoek zag ik een kapsalon. Even hoopte ik dat daar mooie kapsters zouden werken. Ik deed een deur open en zag alleen wat bejaarde vrouwtjes zitten. Een oude, schele en gebochelde man in een kapperschort liep mij tegemoet en wees me beleefd de weg naar de veerpont. Ik wist nu zeker dat Hoboken niet zo maar een dorp was. Later heb ik gehoord dat er in Hoboken een gifschandaal heeft plaatsgevonden. Er zou lood van een fabriek in de grond terecht zijn gekomen, waardoor er kinderen zijn vergiftigd. Hoboken’s blues. Naast een fabriek liep een pad tussen hoge, statige bomen. Er stak een vrouw over met lang, blond haar. Een onverwachte verschijning in een troosteloze omgeving. Ik vroeg haar de weg naar de pont. De Belgische bleek vriendelijk en lachte charmant. Bij haar zou ik wel een dagje willen logeren in plaats van fietsen. Ik had zin in haar warme bed. Daar was de pont. Leeg, vanzelfsprekend. De lucht boven de Schelde was donker en grijs. Het pontje vaarde eerst nog viermaal om haar spreekwoordelijke as. Alsof ze leek te twijfelen. Ik was blij Hoboken te verlaten.
|