Het gaat wel om de knikkers



    Onze regisseur Gijs was een Amsterdammer. Een dun gespierde man met een kaal plat hoofd en een grote puntneus. Ik keek hem recht in de ogen voelde me ongemakkelijk. Hij was er heilig van overtuigd dat alertheid de kern van het acteren was. We speelden 'kleine kinderen' en die waren volgens Gijs altijd in beweging. Dat betekende dat we continu door de ruimte moesten rennen. De houten vloer was bekleed met smetteloos crème geel linoleum. Het geluid van gebonk op hout klonk vertrouwd. Ik zag een stevig meisje met een bos donkerblonde krullen en lichte, blauwe ogen. Ze was nooit opgemaakt en ook nog brede schouders. Wel had ze hele mooie grote borsten. Het geheim van de vrouw ligt in de bron van haar schoonheid. Net als bij goede muziek, is haar compositie veel meer dan de som der noten. Als de verleiding compleet is, en gewenning dreigt te ontstaan is daar plotseling weer haar glimlach, die licht geeft in mijn doelloos bestaan. Waarom loop je niet? Lopen!’ schreeuwde Gijs. Ik wist dat ik de uitvoering niet zou halen en ging stoppen met toneel. ‘Straks als je naar huis fiets zul je doodongelukkig zijn!’ riep Gijs woedend. Ik ging heel zielig doen in de groep om me uit deze situatie te redden. Sandra kwam pas later binnen. Ze leek onbewogen toen ze vernam dat ik wegging. Ik was dolblij dat ik weg mocht. Op de fiets, glimlachte ik minzaam voor me uit; ‘Utrecht is een kleine stad’.

    Rohald en Martje hadden wat vrienden en kennissen uitgenodigd voor een theaterfestival. Het ene korte toneelstuk volgde op het andere, na vijf minuten wilde ik naar huis. In de duisternis van het niet belichte publiek zag ik Martje geboeid zitten kijken naar de grootst mogelijke onzin. Onverwachts verscheen mijn voormalige toneelgroep en nu kon ik een half uur lang legitiem gluren en genieten. ‘Sandra, schaars gekleed, in the spotlights’. Na de voorstelling verschenen de acteurs aan de bar. Vriendelijk groette ik een timide Gijs. Ik wachtte net zo lang totdat Sandra heel even alleen stond en sprak haar aan. Vanzelfsprekend was ze ongeïnteresseerd. Ze loenste een beetje. Haar volle, lichtroze lippen bedekten haar witte tanden die een klein beetje scheef stonden. Ons gesprek ging nergens over. Ik werd bang dat ze genoeg van me kreeg. Sandra keek me ineens recht aan. Iets trok haar aandacht. De inhoud van ons gesprek kon het niet zijn. Hoe langer ze bij me bleef hoe meer ik naar haar verlangde. Pas na een kwartier groette ze me vriendelijk en liet mij verslagen achter.

    Tussen Hoog Catharijne en de reusachtige Stationshal is een passage, een stukje niemandsland. Altijd schaars verlicht een verzamelplaats van verslaafden en andere ongure types. Aan het einde van dag liep ik de stationshal uit, de grijze mensenmassa maakte me nerveus. Ik was één van hun. Plotseling verscheen uit het niets mijn grootste fantasie. Ze liep lachend op mij af. Aan de zijkant bij de vuile ramen vonden we elkaar. Ze was zo vrolijk, zo intens op mij. Ik kreeg nu haar volledige aandacht. Ik wilde zo vreselijk graag met haar naar bed, maar de liefde bedrijven dat deden we al. Ze moest net zoals ik met de trein naar Amersfoort. Mijn forensisch bestaan was totaal veranderd. Iedere ochtend in een bloedhete, volgepropte treincoupé, iedere keer Sandra recht tegenover me. Ik kon haar warme knieën nog net niet voelen. Ik haatte dat zakelijke treinreizen, die zielloze blikken van mede passagiers. Sandra bleef iedere ochtend maar lief lachen. De trein leek te zijn veranderd in een hotelkamer op wielen. Als ze het had gevraagd, zou ik haar hebben bevredigd waar alle reizigers bij waren. Op een ochtend vroeg ik of ze een vriend had. Het blauw in haar ogen werd plotseling ijskoud, ze mompelde nog dat het mij niets aanging. Na die treinreis heb ik haar nooit meer gezien.