Zonder mobielen de helling af


    In de route beschrijving stond; "en dan volgt nu een flinke klim". Een "flinke klim" bleek een stuk van 10 kilometer over bergruggen te zijn. Dat is eigenlijk continu klimmen, dan heel even dalen, wat vals plat en dan weer klimmen. Echt iets voor atleten. Er zaten ook een aantal semi-atleten in onze reisgroep. Lachend werd ik gepasseerd door een gespierde Belg die mij een harde klap op me rug gaf. Binnen enkele seconden was hij uit zicht verdwenen. Mijn ademhaling kwam in een soort "blaasbalg-achtig" ritme. Spierpijn was er eigenlijk niet. Behalve een permanente, zware druk op de bovenbenen. Gedachten vrijwel op nul, continu blik op de weg. De schoonheid van het Toscaanse berglandschap ontging me nu volledig. Ik nam me plechtig voor om nooit meer een 4 sterren klim-fietsvakantie te gaan doen. Er liepen opvallend vaak kleine hagedisjes op de weg. Zodra ik te dichtbij kwam schoten ze weg tussen de rotsen. Ik wenste me zelf toe een hagedis te zijn om zo vredig in een spleet tussen de hete stenen te kunnen wonen. Ik voelde dat het einde van de klim naderde. Jammer dat ik ook voelde dat mijn achterband steeds zachter werd. De redding bleek nabij. Ik zag de toerwagen van de reisleider. Wat een toeval dat het grote ongeluk samen viel met een man een die mijn band kon plakken. Ik had geen plakspullen bij me. Het leek alsof de enigszins onrustige reisleider mij de schuld gaf van mijn kapotte band. Alsof ik iets fout deed. De band was binnen een uur geplakt. Hij vertrok en ik moest ook verder. Gelukkig, vanaf nu was het dalen. Vrolijk kwamen de haarspeldbochten op me af. Helaas was het niet meer dan één speld. Mijn band liep weer leeg. Nu is een klim zwaar en vermoeiend, maar dalen met een fiets aan de hand is veel irritanter. Uitermate frustrerend om een fiets tegen te houden terwijl ik het liefst naar beneden zou willen vliegen. Eindelijk was ik beneden in het dal. Het was bewolkt maar het regende steeds nét niet. De boerderijtjes leken verlaten. Aanbellen was nutteloos. Ik zou in het Engels aan een Italiaanse boer moeten vragen of ik bij hem mocht telefoneren. Dan maar liever een paar uur lopen. Dit was het moment dat ik het voor het eerst verschrikkelijk vond dat ik geen mobiele telefoon bij me had. Eén telefoontje en ik zou worden opgehaald. Nu moest ik lopen. Ik wist dat ik een restaurant of een café zou tegenkomen. Alleen niet wanneer. Ik fiets altijd met een walkman op. De batterijen begonnen op te raken. Het geluid werd steeds slechter waarna stilte volgde. De totale, eindeloze stilte. Ik klapte een paar keer in mijn handen om te horen of er echo was, dat was er niet. Iedere keer hoopte ik dat het de laatste bocht was. Valse hoop. Plotseling hoorde ik vlak achter me een harde gil. Ik schrok heel erg waardoor ik ook een luide schreeuw gaf. Ik kon niet bepalen of het nou om de stem van een man, een vrouw of een dier ging. Ik keek onmiddellijk achter me maar zag niets. Van schrik sprong ik op mijn fiets met de lekke achterband en reed keihard weg. Fietsen was nu erg moeilijk maar ik vloog de berghelling op alsof het vlak terrein was. Op de top zag ik beneden een hotel-restaurant liggen. Ik daalde snel af en ging de warme bar binnen. Het aanwezige publiek keek niet op of om. Ik was nog steeds in staat van shock door het "berg-gil" incident. Het jonge barmeisje met zwart lang haar stond met haar rug naar mij toe. Plotseling draaide ze zich om en keek me recht aan. Ze had hele, lichte blauwe ogen waardoor haar zwarte pupillen overdreven duidelijk zichtbaar waren. Ze glimlachte op een rare manier. Alsof ze wist waarom ik bang was.